Bij de beelden van onze koning in Sotsji heb ik onwillekeurig toch moeten denken aan twee jaar terug. Weliswaar werden er in 2012 geen olympische winterspelen gehouden, maar ook toen werd er volop geskied. En bij één van die ski-tochten raakte de jongere broer van de koning, prins Johan Friso, bedolven onder een lawine.
En ik herinner me nog goed hoe ik op de zondag ervoor een preek hield over een verhaal uit het leven van de profeet Elisa. Het verhaal uit de bijbel begint als een sprookje: een sunamitische vrouw krijgt van de profeet Elisa een kind beloofd. [1] Maar het wordt ongelooflijk spannend verhaal, als het kind, eenmaal groot, ziek wordt thuis gebracht en vervolgens op haar knieën sterft. Het maakt van deze sunamitische vrouw van het éne op het andere moment een vrouw van smarten.
En het verhaal werd akelig actueel, toen ik tien dagen daarna van het skiongeluk van prins Johan Friso hoorde.[2]
Want, schrijft prof. Heitink in zijn boek De Golfslag van de Tijd: ‘de plotselinge dood van een kind, is voor mijn besef het ergste wat ouders kan overkomen.’[3] Heitink spreekt uit eigen ervaring; ook hij verloor een kind:
‘een volwassen zoon in ons geval. Tot hier gevorderd moest ik mijn werk aan dit boek voor een tijdje onderbreken als gevolg van een diep-tragische gebeurtenis in ons gezin, de dood van onze zoon. Op zo’n moment staat alles stil en het kost veel moeite de draad van het leven weer op te pakken. Waarom ik dit’, zegt Heitink ‘in sobere bewoordingen vermeld? Alle theologie is tevens biografie. Het kan niet anders dan dat zo’n groot verdriet zijn impact heeft op wat ik hierna schrijf. Wat ons gezin is overkomen, speelde zich af midden in deze hoofdstukken over het Verlangen naar God, uitgerekend op het moment dat ik zou moeten schrijven over God en het lijden. Hoe kan God dit toelaten?, luidde de geplande titel.
HOE KAN GOD DIT TOELATEN?
‘Geen goede vraag’, schrijft Heitink.
‘Laat ik eerlijk zijn, bij wat ons is overkomen heeft deze vraag geen rol gespeeld. Ik heb geen enkele reden om God hiervan een verwijt te maken. Wij leven in een gebroken wereld, een risicosamenleving waarin zulke dingen helaas kunnen gebeuren. Dit kan iedereen treffen. Het is in mijn ogen geen ingreep, laat staan een straf van God.’
‘Ik ben me ervan bewust’, schrijft hij verder,
‘dat ik hiermee afwijk van de klassieke leer van Gods voorzienigheid, die – althans in haar populaire versie – stelt dat alles wat mensen overkomt uit Gods vaderlijke hand ons toevalt. In dat geval mogen we in elke gebeurtenis de hand van God zien.’ Heitink legt uit: ‘Deze beeldvorming paste binnen een kosmische orde die heel de wereld omsloot. Het zijn woorden die blijk geven van een toen sterk ervaren afhankelijkheid. Mensen konden nog geen enkele tegenweer bieden tegen ziekten, armoede, lijden en dood. Zij vonden troost in deze verbeelding.
Maar’, zo vervolgt hij
‘ons moderne mensbeeld wordt eerder gekleurd door verantwoordelijkheid. De mens als partner van God heeft ondermeer de opdracht dergelijk onheil zoveel mogelijk te voorkomen. We zien hoe mensen dagelijks in een auto stappen of het vliegtuig nemen, dat hoort bij de verworvenheden van de mobiliteit, maar het betekent ook dat mensen dagelijks aan gevaren blootstaan. We beoefenen sporten die met ongelukken gepaard gaan. We leven in een veeleisende samenleving, waarin helaas niet iedereen tegen het leven opgewassen is. In zo’n wereld proberen christen en humanist, vanuit hun eigen overtuiging, het goede voor de ander te zoeken en het kwaad waar mogelijk af te weren. We hebben in elk opzicht veel bereikt, maar we blijven desondanks kwetsbare mensen.
‘Kunnen we dan geen enkel beroep op God meer doen?’ vraagt hij zich af.
‘Gelukkig wel, maar dan realiseren we ons tegelijk hoezeer voor christenen van na de Verlichting het beeld van God ingrijpend veranderd is. Ik’, zegt Heitink, ‘kan dit het beste illustreren aan de hand van de bekende theoloog Dietrich Bonhoeffer (19061945), die gevangen genomen door de nazi’s en met de dood voor ogen in zijn dagboeken over deze ingrijpende vragen heeft nagedacht.
ALLEEN DE LIJDENDE GOD KAN HELPEN.
In het gedicht Christen en heiden, gedateerd juli 1944, lezen we heel zijn theologie in een notendop. Het omvat drie coupletten:
Mensen gaan naar God toe in hun nood,
smeken om hulp, vragen om voorspoed,
brood, redding uit ziekte, verlossing uit schuld en dood.
Zo doet elk mens, christen en heiden.Mensen gaan naar God toe in zijn nood,
vinden Hem arm, gehoond, geen onderdak, geen brood,
zien Hem verslonden door zonde, zwakte en dood.
Een christen staat naast God in al zijn lijden.God gaat tot alle mensen in hun nood,
verzadigt lijven en zielen met zijn brood,
lijdt voor christen en heiden aan ’t kruis de dood,
en vergeeft ze beiden.
Bonhoeffer beschrijft hier allereerst de weg van alle religie. Waarom geloven mensen in God? Omdat we Hem kunnen aanroepen als we Hem nodig hebben. Nood leert bidden. Daar is natuurlijk niets tegen. Christenen en heidenen zitten wat dat betreft in hetzelfde schuitje. Maar een christen gaat een stap verder. Bonhoeffer voorziet het einde van de Almachtige God.
God is anders, stelt hij in het tweede couplet, of zoals hij elders schrijft: ‘De bijbel verwijst de mens naar Gods onmacht en lijden; alleen de lijdende God kan ons helpen’. Wij hebben God leren kennen in de gestalte van de Gekruisigde.
God lijdt aan deze wereld en wij mensen worden opgeroepen zijn lijden aan deze wereld mee te lijden. God vraagt van ons, zoals Jezus aan zijn discipelen in de hof van Gethsemane: Kunnen jullie niet één uur met mij waken? Zo schreef Bonhoeffer de paradoxale zin: ‘De God die met ons is, is de God die ons verlaat.” Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten?, vroeg zelfs Jezus zich af. Alleen zó is Hij ons nabij. Met deze God moeten mensen het wagen. Hij is de God die in Christus zwak wordt en in zijn zwakheid laat zien dat hij machtig is.
Waar de kracht van de mens het laat afweten, daar is God genadig aanwezig. Dat is bepalend voor ons leven als mondige mensen, midden in deze wereld. Dat heet christelijk geloof. Zo schrijft hij in deze zelfde dagen: “je wordt geen christen door religieus te handelen, maar door, levend in de wereld, te delen in Gods lijden.” Daarover gaat het derde couplet. Op deze wijze over God spreken kan lijken op een uitvlucht, maar voor een gelovige blijft God een toevlucht.
‘Bonhoeffer’, schrijft Heitink, ‘had geen makkelijk praten. Hij worstelde met deze vragen met de dood voor ogen. Maar hij wist zich ‘door goede machten trouw en stil omgeven, behoed, getroost, zo wonderlijk en klaar…’ [4] Dit is een andere wijze van spreken over God. Als er één is die weet wat het betekent een kind te verliezen, dan is het God wel. juist in hun lijden wil hij mensen nabij zijn. Hij lijdt met ons mee.’
En dat laatste wens ik prinses Beatrix, heel de Koninklijke familie, maar ook alle andere, die het dierbaarste in hun leven verloren hebben, van harte toe.
[1] 1 Koningen 4:8-30 overweging ds. G. R. Rinsma zondag 5 febr. 2012 [2] Prins Friso, tweede zoon van koningin Beatrix en wijlen prins Claus, werd 17 februari 2012 op de laatste dag van zijn wintersportvakantie met zijn gezin in Lech getroffen door een lawine. Lange tijd lag hij in coma. Op 12 augustus 2013 overleed de prins op Paleis Huis ten Bosch in Den Haag. [3] Gerben Heitink Golfslag van de tijd, Europa’ s niet te stillen verlangen naar God, Utrecht 2011 pg. 293-295 [4] Gezang 511:1

