Het moet in het begin van de jaren ‘70 zijn geweest op de camping, waar mijn ouders toen een caravan hadden staan. Met driftige gebaren probeerde een kleine man zijn zoontje de eerste beginselen van het voetbal bij te brengen. Zijn schoonvader, die een caravan ertegenover had staan, probeerde aan mijn ouders uit te leggen waarom de kleine man zo geprikkeld reageerde. Hij kwam uit Amerika, zoals we zijn al aan zijn accent hadden kunnen horen. Lees verder
Categoriearchief: Persoonlijk
Probeer je voor te stellen: Imagine op nr. 1 in de Top 2000
PROBEER JE VOOR TE STELLEN: IMAGINE OP NR. 1
Ik weet nog goed, toen ik het lied voor het eerst hoorde. Ik zat in de brugklas en moest elke dag een uur heen en terug fietsen. En kwam dan vrijdags net te laat thuis om de daverende dertig (de hilversumse concurrent van de Veronica Top 40) te kunnen beluisteren. Lees verder
De Bijbel van kaft tot kaft oftewel ‘It’s only words’
Op de drempel van het nieuwe jaar zou ik allereerst alle mensen willen bedanken die ons kerstgroeten en kerstwensen hebben gestuurd. Het is onmogelijk om iedereen persoonlijk te bedanken; daarom doe ik het bij dezen. En bij het doorlezen van alle wensen werd ik getroffen door de vele meer of minder diepzinnige gedachten en gedichten. Een vriend, die ons al jaren lang een kaart met een regenboog stuurt, schreef ons dit gedicht:
Woorden geschreven van een jaar dat voorbij is
van liefde en vreugde om dat wat ons toeviel
van pijn en verdriet om wie wij verloren Lees verder
Herinneringen aan de muur van Berlijn
Op 9 november 1989 viel de muur van Berlijn. Om elf uur ’s avonds. Ik was er al ooit eerder geweest, had West- en Oost-Berlijn bezocht, en ook verschillende keren erna, maar het moment zelf heb ik gemist. Graag had ik de euforie willen meemaken, de eindeloze rij Trabantjes, die enthousiast werden begroet, de Berlijners, die op de muur klommen. “Ja”, zei de man van mijn berlijnse nichtje, “ik was in de buurt en toen ze mij zagen, werd ik spontaan de muur opgetrokken.” Voor die tijd gebruikte hij en zijn vriendjes de muur als doel; alleen als de bal hoog overging, was je hem definitief kwijt. Maar in november 1989 liet hij de bal op het voetbalveld achter om op het geroezemoes af te gaan. En eenmaal staand op de muur trotseerde hij met zijn paraplu het waterkanon van de Oost-Duitse grenspolitie. “En wat deed jij op dat moment?”, vroeg hij me. “Oh, ik lette op de kinderen; die waren toen nog klein.” “En je vrouw, waar was die dan?” “Die was uitgerekend op die dag in de trein gestapt om haar moeder te bezoeken.”
Het was nog voordat smartphones en tablets, twitters en tweets, internet en website, sms en e-mail, hun intree in het dagelijks leven hadden gedaan. En daardoor kon het gebeuren dat ze die vroege vrijdagmorgen niets vermoedend op reis ging en pas bij Hamburg achterdochtig werd. “Er stonden zoveel mensen op het station, die in de omgekeerde richting reisden.“ Het eerste station na de grens stond helemaal zwart met mensen, zodat ze begon te vrezen dat ze haar bestemming die dag niet zou halen. Maar pas ’s avonds laat bij haar ouders hoorde ze pas wat er echt gebeurd was.
Nu vijfentwintig jaar later is de muur definitief geschiedenis geworden, enkel nog op een paar plekken te bezichtigen. Wat over blijft, zijn de verhalen. Hoe de muur het leven van mensen bepaalde, gezinnen uiteenscheurde en hoe mensen wanhopige pogingen ondernamen om het vrije westen te bereiken. Want daarin was deze muur enig in zijn soort; ze was niet bedoeld om mensen tegen te houden, zoals het Oost-Duitse regime haar burgers wel laten geloven, maar om omgekeerd mensen binnen te houden. En hoewel je in grote delen van het land er niet zoveel merkte, stootte je in Oost-Berlijn er toch voortdurend je neus.
“Het sterkst”, zo vertelde mijn vrouw, “merkten we dat bij het afscheid van bezoekers uit het Westen.” Ze brachten hen dan tot aan het stations gebouw in de Friedrichsstraße, dat om die reden tot Tränenpalast (tranenpaleis) was omgedoopt. Daar werden de bezoekers uitgezwaaid door de Oost-Duitsers, die hun land niet mochten verlaten. “Daar stond ik”, zei mijn vrouw, “bij die klapdeur, als ik mensen uitzwaaide. Daarna kon je ze niet verder volgen. Dan verdwenen ze om de hoek naar de grenscontrole. Het enige wat je nog zag, was de klapdeur, die nog een paar keer heen en weer ging.”
We zijn er nadien nog een paar keer geweest, want tegenwoordig is er in het Tränenpalast een interessante tentoonstelling en staat er voor de liefhebber nog een originele controlecabine. We hebben toen het doolhof van controles van toen proberen te reconstrueren; wat toen een onverbiddelijke grens was, is nu enkel maar een streep in de vloer. Maar echt gezellig wil het in het tranenpaleis niet worden, daarvoor zijn er op die plek teveel gevallen.
Maar ook die horen gelukkig tot de geschiedenis. En dat laatste zou ik van alle tranen wensen
De justitiële moord op Margaretha Zelle (aka Mata Hari)
Ik had het boek al eens in Duitsland gekocht, toen het daar uit het Frans net in het Duits verschenen was. ‘Mata Hari, Ihre Wahre Geschichte’. Maar sinds ik door de stadsbrand vorig jaar ontdekt had, dat bij die brand ook het geboortehuis van Mata Hari was verwoest, had ik het boek uit de kast gepakt en het in één adem uitgelezen. Want de schrijver van haar biografie heeft een rekening te vereffenen; niet met Mata Hari, maar met zijn overgrootvader. Want zo begint Phillippe Collas:
‘Pierre Bouchardon, mijn overgrootvader heeft het oordeel over Mata Hari gesproken of veel meer het strafrechtelijk vooronderzoek geleid. Een allesbepalend vooronderzoek omdat allen het op één punt met elkaar eens zijn: hij dreef haar de dood in, terwijl Mata Hari gedurende de onverbiddelijke verhoren haar laatste, beslissende spel verloor. Zij smeekte hem, bad hem – hij was de ikonenschender, de boze genius, die de leugens en geruchten de wereld in hielp, hij was de hogepriester, die de legenden liet ontstaan, die zich om de vrouw, die in de vale ochtendschemering van de 15de oktober op de executieplaats van Vincennes gefusilleerd werd, heen weven.”
Al heel erg jong was Collas op Mata Hari gestoten. Bij een verhuizing had hij zorgvuldig bewaard gebleven brieven en foto’s gevonden: waaronder een portret van een dame in zwart met betekenisvolle blik, een blad papier met daarop een groot, markant handschrift, een oude Ordner met vergeelde documenten en een aantal twijfelachtige verkneukelde relikwieën. Van zijn grootmoeder had hij voor het eerst over Mata Hari gehoord, toen zijn hem vertelde hoe zij in 1917 plotseling naast haar kwam te zitten. Van zijn oudoom hoorde hij details over de rechter, die Mata Hari had veroordeeld, en uit de ongepubliceerde familiedocumenten en geheime akten, die sinds 1917 gesloten zijn – en pas in 2017 geopend zullen worden! – kwam een heel ander beeld te voorschijn dan wat er bij de schrijver thuis aan tafel over Mata Hari verteld werd.
Weliswaar is Mata Hari vanuit juridisch standpunt schuldig bevonden,maar vanuit moreel opzicht bekeken is zij onschuldig. Dat was haar tragedie, de noodlottige tegenstrijdigheid. Wie deze tegenstrijdigheid niet wil accepteren,
zo oordeelt de achterkleinzoon over zijn overgrootvader,
kan de gebeurtenissen alleen maar vertekend weergeven; die zal nooit het wezen van deze vrouw begrijpen.(pg. 14)
Want, zo schrijft Collas, Margaretha Zelle was één van de eerste geëmancipeerde vrouwen. ‘Rond 1900 was de positie van de vrouw ronduit belabberd; was zij arbeidster of boerin, dan werd zij tweemaal uitgebuit, hoorde ze tot de burgers, dan was ze ertoe veroordeeld om huisvrouw te zijn en kinderen te krijgen, Zij (de vrouw) had geen rechten en gold in juridisch opzicht als zakelijk onbekwaam – feitelijk en civielrechtelijk. Zonder burgerrechten (vrouwen hadden geen kiesrecht) en eigen vermogen (als ze getrouwd waren, viel haar vermogen haar echtgenoot toe) hadden vrouwen alleen maar het recht om te existeren. Op een handjevol kunstenaressen en intellectuelen na waren vrouwen in die tijd nog het beste af als weduwe.’ In die situatie moest Margaretha Zelle haar weg vinden, nadat zij in 1899 uit een mislukt huwelijk uit Nederlands-Indië naar Nederland was teruggevlucht. En als dan haar ex-echtgenoot de omgangsregeling met hun viereneenhalfjarige dochter misbruikt om haar naar Indië te ontvoeren, besluit Margaretha om moederziel alleen naar het bruisende centrum van de wereld te reizen, naar Parijs. En hoewel ze als gescheiden vrouw totaal berooid is, komt zij op het geniale idee om zichzelf voor te doen als Indische bajadère en daarmee tegemoet te komen aan de Parijse zucht naar extravagantie en hang naar oosterse geheimzinnigheid. Zo verovert Margaretha Zelle als Mata Hari Parijs bij toverslag en is ze na haar eerste voorstelling niet meer van de voorpagina’s weg te branden. En als schepper van haar eigen legende is ze de eerste echte ster van de 20ste eeuw, celebrity en later het rolmodel voor de talloze vrouwen, die in haar voetsporen via film,televisie, clip en youtube de wereld zullen veroveren.
In de epiloog steekt Collas zijn bewondering voor Mata Hari en zijn afschuw over zijn overgrootvader niet onder stoelen en banken:
‘Mata Hari was een heldin, een ongebonden, vrijmoedige vrouw; de eerste vrouw van de 20ste eeuw, die door mannen met een 19de eeuwse mentaliteit vermoord werd.(pg. 436) De ware reden voor de aanklacht tegen Mata Hari was dat zij zich niet aan de zeden van haar tijd hield. Haar losse levenswandel en het negeren van achterhaalde patriarchale waarden waren voldoende bewijs om aan te tonen dat ze een spion was. Voor haar aanklagers (Bouchardon, Mornet) hoorde Mata Hari tot het kamp van de moreel verdorvenen, tot de anders aangelegden, joden, Entarteten, vreemdelingen van diverse pluimage, die Frankrijk in het verderf stortten. (pg. 334)
Terwijl de Fransen aan het front voor het vaderland vielen, was Mata Hari niets anders dan een hoer, en nog een buitenlandse ook, die haar zorgeloos leventje niet wilde opgeven. En al kon Mata Hari nog zo zeggen dat ze onschuldig was, ze werd domweg niet geloofd. Welk gewicht had de bewering van een hoer tegenover die van een eerbaar mens? Pierre Bouchardon was niet de eerste, maar zeker ook niet de laatste , die deze Maria Magdalena, met wie niemand medelijden had, aanklaagde. (pg. 335)
In de privé-aantekeningen van zijn overgrootvader leest Collas hoe bevooroordeeld hij tegenover Mata Hari was: in zijn ogen was Mata Hari een gevaarlijke vrouw, die enkel voor het plezier en zinnelijk genot leefde en tegelijk een bedriegelijke vrouw, die in een beruchte milieu’s verkeerde en tot alles bereid was om haar doel te bereiken. (pg. 336). En daarom al bij voorbaat schuldig.
En hoewel Mata Hari tot aan het allerlaatst nog voor het vuurpeloton volhield dat ze onschuldig was, kende men voor haar geen genade. Op de vroege ochtend van 15 oktober 1917 maakten drie schoten een eind aan haar leven.
ëMaar, schrijft Collas, het dromerige meisje uit Leeuwarden, de gehoonde vrouw, de betoverende dame, de ster van de salons en de variététheaters is in de hele wereld tot een icoon, een idool geworden; ze is één van de drie, vier beroemdste vrouwen van de 20ste eeuw.’’ (pg. 437)
Bij het lezen van de zeer gedetailleerde biografie van Collas over (die naast geheime aktes ook toegang had tot de memories van zijn overgrootvader) kreeg ik gaandeweg steeds meer begrip voor Gretha Zelle, bewondering voor haar talent – wat dat ook maar mag zijn geweest – en ook een diep medelijden met een vrouw, die door iedereen in de steek werd gelaten. En vaker dan een keer moest ik denken aan het lied van Elton John: Candle In The Wind, dat zijn tekstschrijver Bernie Taupin in 1973 voor Marilyn Monroe had geschreven en in 1997 voor Lady Diana nog eens had bewerkt. ‘Your candle burned out long ago your legend ever did.’ Maar omdat ik vind dat Mata Hari als allereerste vrouwelijke celebrity een eigen versie verdiend heeft heb ik er dit van gemaakt:
1.Farwol frou Zelle,
ek al haw ik jo nea kennen leard
Jo wienen in frou fan alluere; in stjer yn de salons fan Parys.
As in wiere bajadêre, neilen jo elk oan de stoel
en hold elk de siken yn oan’t de leste sluier foelEn it liket my: jo libbenswei
wie fan in flinter op in blom
dy’t gjin plak hat om te skûljen, as de rein opkomt;
En ik hie jo graach ris moete, hûndert jier werom:
jo wjukken waarden brutsen, mar jo leginde krige se werom2. Oarloch is wreed en de wreedste fan allegear
hie gjin inkeld pardon foar in frou allinne yn in mannewrâld
wat wisten sy fan leafde; it waard útlein as lânferrie,
sa skreaunen alle kranten, doe’t Mata Hari fusillearre wie.Mar it liket my: jo libbenswei
wie fan in flinter op in blom
dy’t gjin plak hat om te skûljen, as de rein opkomt.
En ik hie jo graach ris moete, hûndert jier werom:
jo wjukken waarden brutsen, mar jo leginde krige se weromFarwol frou Zelle, ek al haw ik jo nea kennen leard;
jo brieven yn ‘t museum fertell` fan iensumens en sear.
Farwol frou Zelle, fan in man, dy’t troch jo biografy
jo net sjocht as in sexidoal, net inkeld as Mata Hari.Want it liket my: jo libbenswei
wie fan in flinter op in blom
dy’t gjin plak hat om te skûljen, as de rein opkomt.
En ik hie jo graach ris moete, hûndert jier werom:
jo wjukken waarden brutsen, mar jo leginde krige se werom.
Ik hoop het ooit eens te mogen zingen. Over drie jaar, als de franse justitie Gretha Zelle na 100 jaar eindelijk zal hebben gerehabilliteerd. Maar nu al zal ik op 15 oktober bloemen neerleggen bij het monument hier om de hoek.
De dominee van mijn kinderjaren
Terug van vakantie zag ik aan de noorderkant van de kerk een vers graf. Ik besteedde er verder geen aandacht aan en liep verder om het pas gerestaureerde hek te bewonderen. Maar de dag erop op, toen ik op bezoek was bij mijn overbuurman, kwam het gesprek terloops op een recente begrafenis op ons kerkhof. “Ja, dat was afgelopen vrijdag.” vertelde hij. “”Iemand, die ik misschien heb gekend?” vroeg ik voorzichtig.” “Van naam vast wel!”, antwoordde hij. “Wie was het dan?”, wilde ik weten. “Het was dominee Smilde.” “U bedoelt: dominee Bernhard Smilde?“ “Ja, die bedoel ik.”
En ineens zag ik mijzelf weer zitten in de kerk van Gorredijk. De oude boerderij aan de Brouwerswal, waarvan de schuur tot kerkzaal was omgebouwd. Op de banken, waarvan de verf half afgebladderd was, zuigend op een muntje, dat ik van mijn moeder had gekregen – mijn vader zat voor in in het dia-ken bankje – luisterde ik ademloos naar de man in het zwart. Wat hij zei, begreep ik niet, maar zijn stem hield mij tot het einde geboeid.
Een jongetje op zondagmiddag,
Dat niets begrijpt maar alles hoort
Verliefd is op de stem van vader
Die rustig voorleest uit Gods woord
In de verte loeien koeien
Een eendejager lost het schot
Maar niets verstoort de stem van vader
Die voorleest uit het woord van GodJongetje op zondagmiddag
In de ban van vaders stem
Dat niets begrijpt maar heel goed luistert
Of hij zacht klinkt of met klem
Jongetje op zondagmiddag
Dat niets begrijpt van de heilige geest
Maar hoort dat die stem op zijn mooist klinkt
Als vader uit de bijbel leest
Wat Freek de Jonge met zijn vader, dominee de Jonge, had, had ik als kind met dominee Smilde. En gek genoeg, ook al is het bijna vijftig jaar geleden en ook al kan ik geen enkele preek van dominee Smilde navertellen, zijn stem kan ik moeiteloos in mijn geheugen oproepen. En dan hoor ik hem weer in het fries preken: de taal, waarin hij als voordrachtskunstenaar exceleerde.
En ik herinner me nog goed, toen ik besloten had om theologie te studeren – in Amsterdam nog wel! – dat mijn moeder mij bij de trap aanklampte en mij in het oor fluisterde dat er boven in de huiskamer iemand op mij stond te wachten. Ook al was hij al lang naar elders vertrokken, daar stond de dominee uit mijn kinderjaren met een dik boek in zijn hand. “Kijk, jongen, dit is voor jou!. Voor het fonds.” Ik kende het woord tot nu toe alleen van het monopolyspel, maar toen ik de titel las, had ik toch wel door dat dominee Smilde met fonds iets anders bedoelde. Met zijn gelukwensen erbij kreeg ik het boek in handen gedrukt. De belijdenissen van Augustinus, las ik op de kaft.
Tien jaar later dook dominee Smilde weer op. Nu in de pastorie van Grou. Voor ik het wist, lag hij op de grond met de treintjes van onze oudste zoon te spelen. “Ik heb nog een boek van u,” stamelde ik. “En heb je er wat aan gehad?” “O ja, machtig interessant.” loog ik. Hij keek me onderzoekend over zijn bril aan.
Toen ik na twee-en-twintig jaar – nee, niet het testament opmaakte van mijn jeugd – maar wel terug-keerd was in Freisland, hoorde ik dat dominee Smilde bij wijze van spreken om de hoek woonde. Toen ik hem belde, herkende hij mijn stem niet direkt, maar toen ik vertelde wie ik was, kon hij me moeiteloos plaatsen. Maar een bezoek hield hij af. Daarvoor voelde hij zich te zwak.
Nu ben ik daarom nog maar eens naar het kerkhof gelopen. En heb even stil gestaan bij het graf van de dominee van mijn kinderjaren. En beseft dat de rollen nu zijn omgedraaid.
Het zwaard van grutte Pier
Ben deze week naar het Fries Museum gegaan. Voor Grutte Pier. Of beter: voor zijn zwaard. Als jongetje had het ooit een enorme indruk op mij gemaakt. Daarom wilde ik het nog eens terugzien. Of het inderdaad zo groot was. Een vriendelijke medewerker wees mij de weg en even later bogen we ons over de vitrine, waarin inderdaad een kolossaal zwaard lag. Lees verder
Gesprek bij de kapper
In een verleden heb ik ooit eens een liedje geschreven op de melodie van Albert Hammonds Free Electric Band.
Mijn vader was een zakenman; hij was behoorlijk rijk,
en toen ik pas geboren werd, was m’n bedje al gespreid
als toekomstig compagnon in een succesvol bedrijf
dat gespecialiseerd was in schoonmaakazijn.
maar we kregen ruzie, omdat hij met een grote schaar
korte metten maken wilde met m’n lange haar.
Maar omdat ik graag als Simson door het leven wilde gaan,
koos ik voor de vrijheid van een ……..muzikant op straat.
Nu heb ik nooit zulke haren als Simson gehad; wilde haren evenmin, en was er een tijd dat ik met een zekere nijd naar de hippies keek, die hun lange haar in een staart hadden gebonden. En dat haar dan van tijd losgooiden en uitschudden, zodat er een bos te voorschijn kwam, waar Absalom jaloers op zou zijn geweest.
Nee, mijn haar werd, als ik het liet groeien, een onontwarbare kluwen; een afro kapsel, maar dan blond.
Maar sinds ik op een vakantie in Canada werd gewezen op mijn opvallende gelijkenis met de toenmalige president van de Verenigde Staten, ben ik anders naar mijn haar gaan kijken en al helemaal toen mijn kapster mij uitlegde dat een romeins kapsel mij het beste zou staan. Toen ze klaar was en ik mijn ogen weer open deed, zei ze tussen neus en lippen door: “Weet u, dat met dit kapsel The Beatles beroemd zijn geworden.” Opeens was ik helemaal geïnteresseerd. “Echt waar?” Ze knikte: de hamburgse vriendin van een van The Beatles hen had voorgesteld om de brylcreem nou eens achterwege te laten en hun haar plat naar voren te kammen. Ooit hadden de romeinse keizers een zelfde kapsel hadden gehad en in tegenstelling tot de langharige barbaren van die tijd waren zij er redelijk succesvol mee geworden. In mijn gedachten zag ik de foto’s van The Fab four, die ik vroeger op de muur had hangen. En inderdaad: met een lauwerkrans om hun hoofd zouden ze zo voor romeins keizer kunnen doorgaan. Ik dacht nog even verder: eigenlijk paste dit romeinse kapsel wonderwel bij de stormachtige carrière, waarmee The Beatles in de zestiger jaren van de vorige eeuw de wereld hadden veroverd. Inclusief Amsterdam en de rest van Nederland.
In Trouw schreef Bert Keizer daarover: ‘Collega M. was druk bezig in zijn werkplaats in een souterrain aan een van de Amsterdamse grachten. Plotseling hoorde hij buiten een gedruis alsof er een enorme wervelwind vol menselijke stemmen over de gracht raasde. Hij legde zijn gereedschap neer om buiten te gaan kijken. Toen hij de klemmende deur van zijn werkplaats had opengewrikt viel het gejuich van duizend stemmen als een weldadige regen op hem neer. In de gracht, daar vlak voor zijn ogen, voeren The Beatles voorbij, The Beatles!, omstuwd door duizenden uitzinnige fans.’
Zo’n kapsel kreeg ik sinds die tijd aangemeten en toen ik bij de eerste de beste kapper in Leeuwarden binnenstapte en de kapster vroeg hoe ik geknipt wilde worden, antwoordde dat ik graag een Romeins kapsel wilde.De kapper, die naast haar aan het werk was, hoorde mijn toelichting en vroeg nieuwsgierig: “meneer, mag ik vragen, wat doet u voor werk?” “Wil je het echt weten?” vroeg ik. “Ja!”, antwoorde hij. “Nou”, zei ik, “ik werk bij de grootste vrijwilligers-organisatie van Nederland. Met vestigingen in bijna elke plaats. We hebben wekelijkse meetings en dan spreek ik in onze plaatselijke afdeling gauw een honderdtal mensen toe.” De kapper hield even op met knippen. Maar eenmaal op stoom gekomen vertelde ik dat wij ons als organisatie kenmerkten door een zeer gevarieerde leeftijdsopbouw – het jongste lid was twee maanden, het oudste liep tegen de honderd. En dat wij tot onze leden onder andere ook de koning, de koningin en de drie prinsesjes mochten rekenen.
Nu was ook mijn eigen kapster geïnteresseerd geraakt. “Bent u misschien de nieuwe voorzitter van
de Friese elfstedentochtverenining?” “Ach”, zei ik, “dan had ik meer gehad aan een ijsmuts dan een romeins kapsel. Maar onze vereniging komt niet uit Leeuwarden, maar veel verder; ze komt oorspronkelijk uit Jeruzalem en Rome. En daarom wil ik ook graag een romeins kapsel. Want net zoals de ro-meinse senatoren van toen draag ook ik een toga.” Beide kappers dachten even heel diep na. “Toga, toga, die dragen ze toch alleen in een rechtbank?” “En op de universiteit.” “En in de kerk!”, vulde ik aan, “maar dan alleen met dit verschil dat die van hen zwart is en die van mij wit.” “Bent u dan dominee?” “Tja”, zei ik, “en mijn vereniging heet de kerk!”
Bezoek aan de synagoge van Leeuwarden
Het komt altijd onverwacht. En treft je onvoorbereid. Iets dat je herinnert aan wie, aan wat er ooit was. Iemand, met wie of iets waarmee je je verbonden voelde of thuis was. Iemand, die of iets wat je gekend hebt en gekoesterd. Zoals Wim Sonneveld ooit zong:
thuis heb ik nog een ansichtkaart
waarop een kerk, een kar met paard
een slagerij J. van der Ven.
Een kroeg, een juffrouw op de fiets
het zegt u hoogstwaarschijnlijk niets,
maar ’t is waar ik geboren ben.
Zo schuifelde ik op 5 mei argeloos de synagoge in. Lees verder
Dat gaat naar Den Bosch toe
‘Dat gaat naar Den Boch toe, zoete lieve Gerritje.’ We zingen het niet alleen, maar als straatmuzikanten doen we toch wel eens per jaar daadwerkelijk de hoofdstad van Noord-Brabant aan. De Sint Jan laten we dan links liggen en installeren ons in plaats daarvan vrolijk voor het bordes van de Grote Kerk. Want Den Bosch lijkt bevolkt met vriendelijke en vrijgevige mensen; het is er altijd gezellig en de meeste voorbijgangers op de Parade waarderen onze muziek met een gift in de gitaarkoffer. Lees verder