Ik denk wel eens terug aan vorig jaar deze tijd. We naderden het eind van de lockdown en op een verjaardagsfeestje vroeg een vriendin mij: “denk je dat Poetin serieus Oekraïne zal binnenvallen?” Zeven dagen later kwam het antwoord ’s morgens vroeg op televisie en besefte ik, dat er een eind was gekomen aan de na oorlogse vrede. Ik besefte, dat er een tijdperk zou komen waarin er opnieuw een ijzeren gordijn zou worden opgehangen.
Ik heb het vorige gordijn goed leren kennen; ben destijds diverse malen over de grens gegaan bij Checkpoint Charlie, afscheid genomen bij het Tränenpalast en beloofde elke keer, dat ik gauw terug zou komen. Dat is nu inmiddels jaar 40 jaar geleden en straks woont mijn vrouw 38 jaar in Nederland. Tot die tijd was mijn vrouw predikant, dominee, in de Evangelische Lutherische kirche en collega van dominee Joachim Gauck en ook collega van Marcus Meckel. Het waren tijden, waarin de kerk aldaar de enige plek was, waar mensen zich vrij konden uiten, waar jongeren ongehinderd bij elkaar konden komen en waar over de alle actuele onderwerpen gediscussieerd kon worden. Natuurlijk werden ze met argusogen bekeken door de staat en de Stasi; en natuurlijk werd er met alle mogelijke middelen geïnfiltreerd en gemanipuleerd. Vooral jongeren werden onder druk gezet; wie geen partijlid was, die geen lid was van de Junge Pioniere, wie om principiële redenen de dienstplicht weigerde, kon een maatschappelijke en wetenschappelijke carrière vergeten. Want de toegang tot wetenschappelijk onderwijs, de Universiteit, werd hen dan domweg ontzegd.
En op de grote vredesdemonstratie dit jaar ook 40 jaar geleden hoorde ik voor het eerst het klein orkest met een lied over de muur.
Alleen de vogels vliegen van West naar Oost-Berlijn
Worden niet teruggefloten, ook niet neergeschoten
Over de muur, over het ijzeren gordijn
Omdat ze soms in het oosten, soms ook in het westen willen zijn
Omdat er brood ligt soms bij de Gedächtniskirche
Soms op het Alexanderplein
En ook dit jaar is het één van de hoogst genoteerde de Nederlandstalige platen in de top 2000. Op nummer 45.
Ik had destijds de lp van klein orkest mee, verstopt in een hoes van een andere band, om te voorkomen dat hij misschien bij de grens in beslag zou worden genomen. Vanwege o.a. deze tekst:
Oost Berlijn, Unter Den Linden
Er wandelen mensen langs vlaggen en vaandels
Waar Lenin en Marx nog steeds op een voetstuk staan
En iedereen werkt, hamers en sikkels
Terwijl in paradepas de wacht wordt gewisseld
Veertig jaar socialisme, er is in die tijd veel bereikt
Maar wat is nou die heilstaat als er muren omheen staan
Als je bang en voorzichtig met je mening moet omgaan
Ach wat is nou die heilstaat, zeg mij wat is hij waard
Wanneer iemand die afwijkt voor gek wordt verklaard
Want waar toen de Oost-Duitse burgers naar snakten, staat nu anno 2023 opnieuw op het spel. Het gaat niet meer en niets minder dan de vrijheid. Het verlangen naar de vrijheid. Want ook al waren er toen overtuigde communisten en aanhangers, die tegen beter weten in bleven vasthouden aan de droom van Marx; iedereen, die uit de vrije wereld kwam en een uitstapje maakte naar de andere kant van de muur, voelde de verstikkende en deprimerende atmosfeer van de bezetting. En ook al stonden er overal borden, die de Duits Sovjet-Russische vriendschap propageerden; iedereen wist, dat de Russische tanks elk moment opnieuw in actie konden komen.
Alle dingen, die voor mij vanzelfsprekend waren, omdat ik nooit anders gekend had – het recht op demonstratie het recht op vrije meningsuiting, een onafhankelijke rechterlijke macht – bleken daar achter het ijzeren gordijn domweg niet te bestaan. De staat beheerste de media, censureerde de kranten; en de schrijvers, de kunstenaars en al wie zich daar niet in wilde voegen, werd het leven dusdanig zuur gemaakt.
Behalve in de kerk, want daar kregen de profetische beloften, de woorden van het evangelie een lading, een betekenis, die ik tot dan toe nooit eerder had ontdekt. Alsof ik ze nu pas voor het eerst hoorde.
het volk dat in donkerheid wandelt, ziet een groot licht;
over hen die wonen in een land van diepe duisternis, straalt een licht.
Dan zullen zij hun zwaarden tot ploegscharen omsmeden en hun speren tot snoeimessen; geen volk zal tegen een ander volk het zwaard opheffen, en zij zullen de oorlog niet meer leren.
Zo lichtten ze op in het donker. Ze spraken een nieuwe taal, die ik zo nog niet eerder had opgemerkt.
Zelf ben ik van na de oorlog en heb de bezetting nooit zelf ondervonden. Sommigen van u zullen het misschien nog net als kind hebben meegemaakt. Maar de meesten van u zullen net zoals ik wel de verhalen kennen. Hoe donker het ’s nachts was door de verduistering. En hoe ’s avonds en vooral ’s nachts men gespannen luisterde naar het geluid van overvliegende Engelse en Amerikaanse vliegtuigen, bommenwerpers.
Maar klopt het, dat wie bezetting gekend heeft, wie ooit in angst heeft geleefd, het hart in de keel heeft voelen bonzen, als laarzen door de straten stampten, dat die anders naar de bijbel luistert? Omdat – ik zeg het voorzichtig – de bijbel zelf in een periode van bezetting is ontstaan en geschreven? En de historische Jezus in een tijd van bezetting heeft geleefd en, zoals wij dan belijden, gekruisigd is onder de bezettende macht van de Romeinen?
Vanaf dat moment van die ontdekking, destijds in de Evangelische Lutherische kirche in de DDR, ben ik me daar altijd bewust van gebleven en ben door die bril ook de bijbel gaan lezen. Met in mijn achterhoofd zinnen van van Randwijk:
een volk, dat voor tirannen zwicht
verliest meer dan lijf en leden: dan dooft het licht.
Zo ook de Schrift lezing van vandaag. Want als Jezus de Thora van Mozes aanscherpt en radicaliseert, dan valt mij op dat Jezus voorbeelden gebruikt, waarin er sprake is van volstrekte rechteloosheid aan de ene en volstrekte willekeur aan de andere kant.
‘Jullie hebben gehoord dat gezegd werd:
“Een oog voor een oog en een tand voor een tand.”
En ik zeg jullie je niet te verzetten tegen wie kwaad doet,
maar wie je op de rechterwang slaat, ook de linkerwang toe te keren.’
En daarna:
‘als iemand een proces tegen je wil voeren
en je onderkleed van je wil afnemen, sta hem dan ook je bovenkleed af.’
En tenslotte:
‘En als iemand je dwingt één mijl met hem mee te gaan,
loop er dan twee met hem op.
Want nu valt me het woord ‘dwingen’ op. Dit is niet een geval van grensoverschrijdend gedrag, maar van overheersing en onderwerping. Want het oorspronkelijke griekse woord stamt uit de tijd van de Romeinse bezetting, waarin willekeurig elke inwoner van Judea Galilea gedwongen kon worden tot Arbeitseinsatz.
De sleutel ligt in het woordje dwingen. Als iemand je dwingt. Op dat moment ben je je vrijheid kwijt en kun je niet anders dan doen wat die ander je beveelt. Tenzij, tenzij je uit eigen vrije wil besluit om meer te doen dan de ander van je vraagt. In plaats van een mijl twee mijlen met hem mee te gaan. In plaats van je overkleed ook je hemd af te staan. Of je rechterwang aan te bieden. Op dat moment heb je je vrijheid heroverd.
Tja, ik ben heel anders opgevoed en heb altijd tegen deze regels van Jezus aangehikt en ook in de kerk werden ze vaak als een te hoge lat verkondigd. Om maar aan te tonen dat alleen Jezus aan zijn eigen maatstaven kon voldoen. Hij was volmaakt. En wij bleven volstrekte in gebreke. U weet het wel: geneigd tot alle kwaad et cetera.
Want ook nu betrap ik me er zelf nog vaak op, dat ik denk en handel volgens het weegschaalmodel. We sturen alleen die mensen een kerstkaart, van wie we er ook hebben ontvangen. We nodigen alleen die mensen uit, die ons ook hebben uitgenodigd. We geven alleen verjaardagscadeautjes aan hen die ons ook iets gegeven hebben. Dat zit er bij mij heel diep in. We reageren volgens een vastliggend verwachtingspatroon. Als jij zo doet, doe ik zo. Als jij slaat, sla ik terug.
Maar door uit dit weegschaalmodel te stappen, gebeurt er iets nieuws, iets verrassends, iets onvoorziens. Iets wat de ander ontregelt. Of zou kunnen ontregelen. En dat is het eerste, wat Jezus volgens mij op het oog heeft.
Doordat wij in vrijheid iets doen wat de ander niet verwacht, bestaat de kans – ik formuleer het voorzichtig – dat we de ander uit zijn patroon halen, de ander ontregelen. Want mensen hebben, anders dan dieren, de mogelijkheid om van deze vastgelegde reactiepatronen los te komen. Een mens kan zijn situatie overstijgen, transcenderen, d.w.z. hij of zij kan kiezen en zijn vrijheid behouden. En als je dan iets verrassends kiest, iets wat de ander niet verwacht, dan bestaat de kans dat je de ander ontregelt, even uit zijn evenwicht brengt.
Maar hoe doe je dat? Om uit dat verwachtingspatroon blijven? Om je niet te laten leiden door angst, door schaamte?
Ik kan alleen voor mezelf spreken, maar wat mij geholpen heeft, is om de angst in het gezicht te kijken en de confrontatie met mijn grootste angst aan te gaan. Angst voor gezichtsverlies, angst voor pijn, geweld, angst voor de dood.
En ik ontdekte, dat in dat zelfonderzoek niet alleen Jezus mij was voorgegaan, maar ook een jonge vrouw uit Amsterdam. Haar dagboek overleefde de oorlog, werd veertig jaar later uitgegeven en weer 40 jaar later kwam het door de biografie van Judith Koelemeijer vorig jaar opnieuw in de belangstelling. En opnieuw was ik onder de indruk van de moed van deze jonge joodse vrouw om haar eigen angsten onder ogen te zien, maar consequent weigerde om zich erdoor te laten bepalen.
Want toen de nazi’s halverwege de bezetting hun ware gezicht lieten zien en met allerlei maatregelen de joodse bevolking in Nederland in het nauw dreef, schreef Etty Hillesum in haar dagboek:
“Eén ding is wel zeker. Men moet de voorraad liefde op deze aarde helpen vergroten. Ieder beetje haat dat men al aan het veel te vele haten toevoegt, maakte deze wereld onherbergzamer en onbewoonbaar.”
‘De nazi’s’, zo schrijft Judith Koelemeijer, ‘mochten uit zijn op haar ondergang; om te vernederen waren altijd nog twee nodig: degene die vernedert en degene die men wil vernederen, en vooral: die zich láát vernederen. Wanneer je immuun was voor vernedering, deze geen vat op je kreeg, dan verdampten de vernederingen in de lucht. Wat er dan nog overbleef, waren alleen lastige en vervelende maatregelen, die het dagelijks leven drastisch veranderden; maar geen vernederingen en verdrukkingen die de ziel beklemden.’
‘Men moet de joden daartoe opvoeden’,
schreef Etty Hillesum op 10 juli.
Eigenlijk zou ik op dit moment een stapje opzij moeten doen en gewoon in de bank gaan plaatsnemen om te luisteren naar haar dagboek. Want ook al was ze geen christen, ze lijkt meer van Jezus begrepen te hebben dan ik. Want toen de nazi’s op 8 juli van dat jaar alle joden, die zich niet gemeld hadden met geweld uit hun huizen haalden, schreef Etty daags erop in haar dagboek:
‘Een ‘Massenschicksal’, dat men moet gaan leren mee te dragen met uitschakeling van alle persoonlijke kinderachtigheden. En ieder die zichzelf wil redden en die toch wel weten kan, dat, wanneer hij niet gaat, daarvoor een ander in de plaats moet gaan. En of het er veel toe doet of ik het ben of een ander of die of die. Het is nu een massenschicksal geworden en dat moet men weten.’
En als vrienden er bij haar op aandringen om onder te duiken, omdat iemand zoals zij verplicht is zich in veiligheid te stellen, omdat ze nog zo veel kan doen in haar leven en later nog zoveel heeft te geven, schrijft ze:
“Wat ik allemaal al of niet te geven zal hebben, dat zal ik kunnen geven, wáár ik ook ben, hier in een vriendenkringetje of ergens anders in een concentratiekamp. Het is een zeldzame over zelfoverschatting om zichzelf te waardevol te vinden om een “Massenschicksal” samen mee te ondergaan. En als God vindt, dat ik nog veel te doen zal hebben, welnu, dan zal ik dat ook wel doen, na alles doorgemaakt te hebben, wat anderen ook door kunnen maken. En of ik een waardevol mens ben, dat zal pas blijken uit hoe ik me onder de veranderde omstandigheden gedragen zal. En ook als ik het niet zou overleven, dan zal de wijze, waarop ik sterf, doorslaggevend zijn om te weten wie ik ben. Het gaat er niet meer om om zichzelf coûte-que coûte uit een bepaalde situatie te houden, maar daarom hoe men zich, in welke situatie dan ook, gedraagt en verder leeft.”
Ik begon met de vraag: wat zou u van Jezus willen leren. Ik wil u wel verklappen dat ook als hij geen Messias zou zijn geweest, geen zoon van God, ook als hij niet zou zijn opgestaan, zijn woorden, zijn leven voor mij van een ongelofelijke vrijheid getuigen. Een vrijheid, die zich niet laat bepalen door angst voor de tegenstander, door angst voor een agressor, een bezetter, onderdrukker. Zelfs niet voor de dood. Jezus bezat die vrijheid. En hij ontregelde er keer op keer zijn tegenstanders.
Een melaatse, die naar hem toekomt, weert hij niet af, maar strekt omgekeerd zijn hand naar hem uit.
En ten overstaan van een agressieve horde, die een vrouw gestenigd wil zien, schrijft hij in het zand. En zegt dan: wie zonder zonde is, werpe de eerste steen.
Tegen een man, die bij hem komt om te horen hoe hij het eeuwig leven kan beërven, zegt hij: verkoop alles wat je hebt en kom dan terug.
En tegen een man, die zich in een boom heeft verstopt, zegt hij: Zacheüs, kom vlug naar beneden, want vandaag moet ik in jouw huis verblijven.’
En tegen leerlingen, die een vrouw kapittelen: zegt hij: Ik verzeker jullie: waar ook ter wereld het goede nieuws verkondigd zal worden, zal ter herinnering aan haar verteld worden wat zij heeft gedaan.’
En tegen Petrus, die met zijn zwaard het oor van een slaaf heeft geraakt, zegt hij: Steek je zwaard in de schede.
En tegen de mensen, die hem kruisigen: vader vergeef het hen, want ze weten niet wat ze doen.
En tenslotte tegen een fanatieke farizeeër, die onderweg om mensen van de weg te arresteren: Saul, Saul, waarom vervolgt gij Mij? De man was zo ontregeld dat hij van zijn paard viel en drie dagen volkomen van zijn stuk was.
Kortom: vanuit zijn vrijheid ontregelde Jezus zijn tegenstanders en liet hij omgekeerd toe dat anderen hem konden ontregelen. Zó heeft hij zich vrijwillig gevangen laten nemen, zich in vrijheid laten geselen, en zich laten kruisigen. En zó is hij gestorven, maar wie in zijn ogen heeft gekeken, wie zijn ogen op zich heeft voelen rusten, is daarna nooit meer dezelfde geweest. Maar voorgoed ontregeld. Amen.