Heer, herinner U de namen

(gezang 273:1; LvdK 1973)

Giotto di Bondone, Resurrection (Noli Me Tangere) 1304-06
Fresco, Cappella Scrovegni (Arena Chapel), Padua

Meditatie ds. G. R. Rinsma Zondag 31 oktober 2021PG Gemeente Schagen

Overmorgen is de sterfdag van mijn moeder. Nu twaalf jaar geleden. En ik herinner me hoe ze aan het eind steeds meer begon te verlangen naar mijn vader. Nee, dat had ze niet tegen mij zelf gezegd, maar tegen de dominee, die haar begeleidde. Voor haar, zo begreep ik van hem, was hij niet dood, maar levend. Aan de andere kant van het leven stond hij haar op te wachten.  In dat geloof, in dat vertrouwen is ze gestorven. Veilig in zijn armen.

         Onzin zouden de Sadduceeën van nu zeggen. Inbeelding. Fantasie van het brein. Want we zijn ons brein. zo heeft Dick Swaab, zijn boek genoemd. En de boodschap van Swaab is dat alle hersenspinsels aantoonbaar te herleiden zijn tot een bijbehorende hersenactiviteit. Alle geestelijke activiteit is eigenlijk een kwestie van neuronale impulsen.  En als die stopt, dan is er niets meer over.  [1]

         Die boodschap van Swaab is met duizenden over de toonbank gegaan en is enorm aangeslagen. Het is gelezen, besproken, becommentarieerd. Blijkbaar past het in ons hedendaags denken, past het in het wetenschappelijk denkpatroon, dat de boventoon voert, past het in onze visie op het leven: zo lang mogelijk gezond blijven om zo lang mogelijk te kunnen genieten tot we er bij er letterlijk bij omvallen.

         Ik keek even terug naar een uitzending van Pauw en Witteman en kon me hen opeens heel goed voorstellen moderne Sadduceeën. En in mijn fantasie ging ik door en dacht: stel, stel dat Jezus hier vanavond bij hen aan tafel zou zitten. En ze zouden hem dezelfde vraag stellen: ‘Meester, Mozes heeft ons het volgende voorgeschreven: “Als iemand sterft en een vrouw achterlaat, maar geen kinderen, moet zijn broer die vrouw bij zich nemen en nakomelingen verwekken voor zijn broer.” Er waren eens zeven broers. De eerste nam een vrouw en stierf zonder nakomelingen; de tweede nam haar tot vrouw, maar stierf ook zonder nakomelingen; en met de derde ging het net zo. Geen van de zeven kreeg nakomelingen. Het laatst van allen stierf de vrouw. Wiens vrouw zal ze dan zijn bij de opstanding, wanneer ze opstaan uit de dood? Alle zeven zijn ze immers met haar getrouwd geweest.’ [2]

         Tja, daar zit je dan. De ogen van een miljoen televisiekijkers op je gericht. De Sadduceeën hadden het natuurlijk bij een vrouw met twee mannen kunnen laten, maar voor de grap maken ze er zeven van. De volkomen onzin van zoiets als opstandingsgeloof valt volgens hen niet beter te illustreren dan met het getal der volkomenheid. Zeven. Maar ze krijgen lik op stuk. Dwaalt gij niet daarom, dat gij de Schriften niet kent noch de kracht Gods?  Hebben jullie de Schrift wel goed gelezen? Dat hele boek is opstandingsboek, boordevol ontferming Gods. Er is een overwicht van leven op dood. Nee, niet dat de Thora en de Profeten met zoveel woorden van opstanding spreken, maar wie er de opstanding niet uit opdiept, heeft volgens Jezus de Schriften niet verstaan.

En je ziet ze kijken. Pauw en Witteman. De Sadduceeën. Hoe bedoel u? Kennen wij de schriften niet?

Daarom niet, omdat je aan de kern voorbijgaat. Daarom niet, omdat je het allerbelangrijkste over het hoofd ziet, het leidend principe niet ontdekt hebt. En dat is? Dat is de kracht van God.

Hier moet ik even uitwijden, want wij denken dan vermoedelijk al gauw aan zoiets abstracts en afstandelijks als de almacht van God, waardoor niets bij geval, maar alles door God geleid en bestuurd wordt. Die gedachte is door Calvijn van de stoïcijnen overgenomen. Maar als de bijbel over de kracht van God spreekt, dan is dat heel concreet, bijna tastbaar. Het is een kracht, die ergens vandaan komt, een bron heeft, maar ook een doel, een bedoeling, ergens op gericht is. Het Griekse woord is dynamis. Ons woord dynamiek zit erin, maar ook dynamiet en dynamo is ervan afgeleid. Je zou eerder kunnen spreken van Gods energie als je het over Gods kracht hebt. Een energie die vrijkomt. Waardoor? Niet door spierkracht, niet kunstmatig opgewekt. De energie van God komt voort uit Gods erbarmen, uit zijn grenzeloos medelijden, uit zijn onmetelijke ontferming. Dat was de reden dat God zich tot Mozes richtte. ‘Ik heb de klacht der Israëlieten gehoord, die door de Egyptenaren tot slaven gemaakt zijn, en Ik heb gedacht aan mijn verbond. Zeg derhalve tot de Israëlieten: Ik ben de HERE, Ik zal u onder de dwangarbeid der Egyptenaren uitleiden, u redden van hun slavernij en u verlossen door een uitgestrekte arm en onder zware gerichten.’[3] En om die reden zegt de dichter van psalm 102 tegen God: ‘Gij zult opstaan, U over Sion erbarmen, want het is tijd haar genadig te zijn, want de bepaalde tijd is gekomen.[4]

En Jezus werpt het zijn tegenstanders voor de voeten:

Wat weten jullie, Sadduceeën van Gods kracht? Hebben jullie ooit ontferming gehad, medelijden gekend met die sloebers, met de mensen, die zich afmatten dag en nacht, met de bedelaars, met de blinden, met de melaatsen?

Wat weten jullie van Gods kracht, als je er nog nooit door aangeraakt bent? Als je je er nog nooit door hebt laten leiden? Gods kracht is erbarmingskracht, ontfermingskracht. Wilskracht, die uit een oneindig begaan zijn voortkomt. Met mensen. De allerarmsten, de gebrokenen, daklozen, verpauperden. Die kracht, die wilskracht, die uit ontferming voortkomt, schrijft haar eigen geschiedenis van liefde, erbarmen en gerechtigheid. ‘Yes we can.’ Maar dat moet je wel willen zien, willen herkennen in de schriften.

Nee, ik zat niet tegenover Pauw en Witteman, maar wel tegenover Margje Fikse van OP1.[5] De ogen van een miljoen televisiekijkers op je gericht. En toen zij mij vroeg: in hoeverre heeft het je geloof verandert, vertelde ik haar van de begrafenis van mijn tante. Ze was een oudere zus van mijn moeder en de laatste jaren hadden mijn vrouw en ik een innige band met haar gekregen. Tijdens de dienst zelf merkte ik bij mezelf dat het meer emotioneerde dan ik van tevoren gedacht had. Vooral als ik naar rechts keek, naar de twee kaarsen, die er brandden: een voor haar overleden echtgenoot en een voor veel te jong gestorven zoon. En opeens kreeg ik de indruk, dat er iemand naast mij stond. Die indruk werd steeds sterker, werd zo sterk, dat ik mijn rechterhand uitstak en in gedachten mompelde: pak mijn hand vast!

Onmiddellijk corrigeerde ik mezelf: wat, als de mensen in de kerk mijn uitgestoken hand zagen? Ik bracht de dienst verder tot een goed einde en was blij, dat er na het trotseren van een sneeuwbui op de begraafplaats een dampende kop koffie op ons stond te wachten. Tot het moment, dat mijn nichtje naar me toekwam. ‘Gerard’, zei ze. ‘Ik moet je iets vertellen.’ Ik boog mijn hoofd naar haar toe. ‘Wat?’ ‘Ik heb’ – ze aarzelde even – ‘ik heb de hele dienst je moeder achter je zien staan.’’

Even was ik perplex, toen dacht ik aan die uitgestoken hand en toen werd ik overspoeld door een golf van emotie. Het duurde echt even, voordat ik haar kon vragen: ‘hoe weet je zo zeker dat het mijn moeder was? Waaraan herkende je haar dan?’ Daarop vertelde mijn nichtje, dat ze al van jongs af die gave had. Dat ze meer kon zien dan gewoon. Niet met het blote, maar met het innerlijk oog. Het was een voelen, weten, zien tegelijk. En in het diffuse licht, dat zich rechts naast mij bevond, had ze heel duidelijk haar tante – mijn moeder – herkend. 

Ik was gewoon boekiezoek. Het liet me niet los en daarom belde ik haar de volgende dag op. Ja, zei ze, ze had het ook aan haar eigen moeder – mijn tante –  verteld en die had los van haar verhaal hetzelfde ervaren. Niet gezien, maar wel geweten. Misschien herkent u het verhaal, want dat heb ik verteld in het interview.

Maar vooraf aan dat interview had ik nog twee keer dezelfde ervaring, maar ik wil toch met een zeker schroom u deelgenoot maken, omdat het zo duidelijk maakt, dat degene van wie afscheid hebben moeten nemen, er zijn. Om ons heen misschien wel!

Ik was in januari van dit jaar in mijn geboorteplaats en stond bij het graf van mijn ouders en stak een kaarsje aan en ik dacht: ik moet naar die man toe, die ik eerder heb ontmoet hier op de begraafplaats en die daar drie kinderen heeft liggen en die me vertelde, dat hij meer kon zien dan een gewoon mens.

Alleen ik had geen naam en adres en ik dacht: hoe vind ik die man terug? Ik kende hem ook nauwelijks. Dus ik dacht: weet je wat? Ik ga naar de pomphouder, die kent iedereen in Gorredijk. Dus ik denk: ik ga even naar Rikus. Ik zeg: Rikus, joh je moet me helpen; ik zoek een man, die heeft drie kinderen verloren en die woont hier ergens…..

Oh ja, zei hij, ik weet wel wie je bedoelt. Die woont hier in de straat op nummer zo en zo.

Het is zes uur, donker. En ik dacht: wat doe ik in vredesnaam. Ze kennen me niet. Ik heb geen afspraak en ik heb geen tijd. En toch: ik ging. Ik dacht: laat ik in ieder geval een cd meenemen, dan heb ik iets in de hand.

Maar zijn vrouw deed open, herkende mij en begroette mij hartelijk en vroeg of ik binnen wilde komen. En eenmaal binnen kwam ik tegenover haar man te zitten, die in het minst verbaasd bleek te zijn over mijn komst. Sterker nog: hij vertelde: ik wist wel dat je zou komen. Dat was het begin van mijn verbazing. Hoezo wist u dat, vroeg ik. Ik had je nieuwe adres en je telefoonnummer opgezocht. En ik was van plan je te bellen; je bent ’s morgens tussen 9 en 10 te bereiken. Waarom wilde u mij bellen, vroeg ik.

Toen antwoordde hij: ‘elke keer als ik naar de begraafplaats ga, zie ik je moeder daar staan. Ze wenkt mij en zegt tegen mij: ga na mijn zoon en zeg tegen hem dat hij naar het graf moet komen. Want als hij daar is, dan moet hij alles loslaten en dan zal ik hem nieuwe energie geven.’

Ik was net zoals nu perplex, toen ik dat hoorde. Want ik zeg: ik kom daar net vandaan en kreeg de ingeving om u te bezoeken.’

En weet u: dat is begin januari geweest en die ervaring, daar kan ik niet om heen. Ik kan er niet om heen. Elke keer, als ik daar naar toe ga, moet ik aan die boodschap van die man denken, die kort daarop ook is overleden. Dus alleen zijn weduwe en ik zijn getuige. En elke keer als ik daraover spreek, dan voel ik die ontroering.

Een een zelfde voorval was vlak voor het interview, want ik zag er natuurlijk vreselijk tegen op, want het was natuurlijk iets, waar je helemaal je ziel prijsgaf aan het oog van de natie. En toen kwam ik zijn dochter tegen bij het graf van haar vader. En die dochter had dezelfde gave als haar vader en en ze zei: ‘Nou, laten we dan even naar het graf van je ouders lopen!’ En toen we daar aangekomen waren, een beetje zoals Jip en Janneke, toen raakte ik opnieuw ontroerd, maar ik zag opeens, dat zij ook ontroerd raakte. Ik zeg: ‘wat is er?’

Ze zei letterlijk: ‘ik word hier omarmd; ik voel een hele grote warme knuffel. Is dit je moeder?’ Nou, zei ik, zo was ze wel: ‘heel spontaan, heel hartelijk.’

En dat was één dag voor het interview en ik denk ook dat ik daardoor het interview heb kunnen geven zoals het door u gezien is en had ik ook het vertrouwen dat ik, wat ik nu aan u verteld heb, dat ik dat mocht en eigenlijk ook moest vertellen voor iedereen, die daarvoor openstond.  

         Want laten we eerlijk zijn: ik ben niet de enige. Er zijn tal van dit soort verhalen in omloop. Maar vaak zwijgen mensen erover, omdat zij bang zijn. Om uitgelachen te worden. Ze zijn bang voor de reacties van anderen, omdat ze het moeilijk vinden.

Maar voor sommige mensen is het wel een zeker weten, want ze hebben er al iets van gezien en van gehoorde voor velen is het een troost.  Voor mij is het een houvast. En misschien ook wel, dat ik meer dan ooit gemotiveerd ben om vanaf de kansel het Woord van God te verkondigen. Want we naderen deze week weer de momenten, dat we onze geliefden gaan herdenken. 1 november Allerheiligen, 2 november Allerzielen en aan het eind van de maand ook nog eens bij de laatste zondag van het kerkelijk jaar. En misschien dat sommigen van u ook weer naar de begraafplaats toegaan en een kaarsje aansteken bij het graf. Ik weet het niet, ik ga dat in Bovensmilde in elk geval doen. En dan denk ik: dit mag u van mij weten, dat op het moment dat u de naam noemt van degene, die u mist, dat dat gehoord wordt.  Dat mag u van mij weten, dat onze dierbare doden niet weg zijn, niet in het niets opgelost zijn, maar dat hun energie om ons heen is en in God bewaard en geborgen is.  

Want dat is precies wat Jezus de Sadduceeën voorhoudt: toen God zich aan Mozes bekend maakte, zei hij niet: ik ben de God van Mozes, van jou, maar ik ben de God van Abraham, Izaäk en Jakob. En die waren al lang overleden; die had niemand meer gesproken of wat… Maar God wist nog precies wie het waren, wie ze zijn! Ik ben de God van Abraham, de God van Izaäk en de God van Jakob. Hij is ook de God van Jezus Christus, de eerste die daadwerkelijk uit de dood is opgestaan en verschenen is en herkend….. als teken van Gods eeuwige trouw en daar – mag u weten – valt niet aan te tornen. Dat is de waarheid, die uit het evangelie naar voren springt: het oude en nieuwe testament.

Daaraan valt niet te tornen. Daarvan zal Paulus zoveel jaren later getuigen tegen de Joodse Raad en tegen de romeinse gouverneur: ik sta terecht om de hoop en de opstanding der doden.[6] En hij noemt het in één adem. Hoop, ja inderdaad: hoop, dat wij, onze energie, bewaard blijft, dat onze naam bewaard blijft en opgeschreven wordt en dat die energie om ons heen is en hoe – ik weet het niet, maar het is zo – en God weet wie het zijn en God herinnert zich hun namen en hun levens. En zoals God zich hun namen kan herinneren, mogen wij ons die namen ook blijven herinneren en ook blijven noemen.

Want wat voor ons een einde lijkt te zijn, dat is voor God geen einde, dat is voor God geen afscheid. Maar vraag me niet hoe. Ik weet het ook niet. Als theoloog sta ik ook…… Maar niemand valt uit Gods handen. God is trouw tot over de dood heen. En de band, die God met mensen heeft, wordt niet met de dood doorsneden; nee die blijft.

Want daar ben ik zelf getuige van geworden. En ik geef het u door: als troost, als bemoediging en als hoop voor deze week, deze maand, voor de donkere dagen die komen. Als u een kaars opsteekt en de naam noemt, weet dan dat het gehoord wordt. Amen.  


[1] Dick Schwaab Wij zijn ons brein Samenvatting: Het verhaal van je leven is het verhaal van je brein. Dick Swaab volgt de mens, en dan vooral zijn hersenen, vanaf de conceptie tot en met de dood. en wat gebeurt er wanneer de ziekte van Alzheimer toeslaat? De zin en onzin van therapie, antidepressiva en alternatieve geneeswijzen, agressie, moreel gedrag en geloof en meditatie komen aan de orde. Ook schrijft Swaab over wat er mis kan gaan: hersenbeschadiging, ziektes, psychische problemen, coma en de bijna-dood-ervaringen. De “vrije wil” wordt dan ook met de nodige beperkingen beschreven. Hierbij moet worden aangetekend dat de hersenen ten tijde van het boek niet volledig in kaart zijn gebracht.

[2] Marcus 12:19-23

[3] Exodus 6:5

[4] Psalm 102:14

[5] https://visie.eo.nl/artikel/2021/06/waarom-werd-dominee-gerard-rinsma-op-non-actief-gezet, De dominees die Margje Fikse in het EO-programma Uitgepreekt ontmoet, zijn hun loopbaan begonnen met liefde voor de kerk en een diep verlangen om het Woord te verkondigen. Maar gaandeweg zijn ze in conflict geraakt met zichzelf, hun kerkenraad, de gemeente of de leer. Ze blikken op die tijd terug in Uitgepreekt. Wat is de reden van hun vertrek, en wat zijn de dieperliggende oorzaken? Vanavond ontmoet ze Gerard Rinsma. Eerder waren Peter van der Laan en Ernest Ouwejan te gast in het programma. Je kunt alle afleveringen hier terugkijken. Maandag 28 juni, 23.15 uur, NPO 2

Gerard Rinsma is vanavond te gast in Uitgepreekt (EO). In deze reeks ontmoet presentator Margje Fikse predikanten die hun ambt niet meer kunnen uitoefenen. Gerard vertelt hoe hij na een conflict met de kerkenraad op non-actief werd gesteld. Tijdens zijn predikantschap probeert Gerard Rinsma (62) zich op creatieve wijze in te zetten voor de maatschappij. Hij zingt, doet aan poppentheater, componeert en gaat samenwerkingen aan met de plaatselijke voetbalclub. Een eigenzinnige en unieke dominee die behoefte heeft aan ruimte om zichzelf te kunnen zijn. In Uitgepreekt vertelt Gerard hoe dit resulteert in een conflict met de kerkenraad. In 2019 wordt hij op non-actief gesteld. Aan de ene kant strijdt Gerard Rinsma voor een eerlijk proces en tegelijkertijd gaat hij gebukt onder de chaos en het verdriet dat ontstaan is. Ondanks alles weet Gerard zich op een bijzondere manier gesteund in dit moeizame proces.

[6] Hand