Meditatie zondag 28 augustus 2016
lezingen: Deuteronomium 24:17-22; Lucas 14:1,7-14
Ik heb dit T-shirt meegenomen: als bewijs dat ik er geweest ben. Op de Corcovado. Als u de Olympische Spelen hebt gevolgd, dan kan het u niet ontgaan zijn: dat immens grote Christusbeeld op de top van de Corcovado. En inderdaad: je hebt er een adembenemend uitzicht over de stad met haar prachtige baaien en stranden. En of je wilt of niet, je raakt wel onder de indruk van dat beeld: dat serene gezicht, die slank vallende mantel en vooral die wijd uitgespreide armen. Maar als je dan goed kijkt naar die handen, dan zie je dat er in de palmen de afdruk staat van de wonden.
Van de spijkers, die er door heen waren geslagen. De beeldhouwer is die kruiswonden niet vergeten, sterker, aan zijn wonden wordt hij door zijn leerlingen herkend.[1] Geïdentificeerd. De opgestane Christus met de aardse Jezus van Nazareth.
En je kunt dat beeld van Christus Redentor, zoals het officieel heet, overal in Rio zien. Het torent overal boven uit. Tot zelfs in de favela’s. In één van die favela’s was een pleintje met daarop een pingpongtafel en een voetbalveldje en een schooltje. En toen ik de trap opging naar de eerst verdieping, kon ik uit het raam van het schooltje het beeld in de verte zien staan.
En toen de kinderen van dat schooltje met kinderlijke overtuiging van Gods liefde zongen, kwam er opeens een heel gekke gedachte bij me boven: alsof het beeld dit zingen leek te kunnen horen?
Want vanuit de verte leek het of zijn zegende armen ook deze kinderen uit de favela omvatte. Of de beeldhouwer dat ook zo bedoeld heeft, weet ik niet, maar dat is wel precies waar het bij Lucas omgaat. Wie horen erbij, mogen er bij horen? Bij die ultieme feestmaaltijd, waarvan de sabbat al een voorproefje is. En ons valt dat misschien niet zo op, maar onze tekst begint ook met de vermelding dat het op een sabbat was. En wie precies de tel bijhoudt, die heeft ontdekt dat dit de vijfde sabbat is, die in het Lucas-evangelie genoemd wordt. Op de eerste sabbat, die genoemd wordt, ontvouwt Jezus zijn program:
De Geest van de Heer rust op mij,
want hij heeft mij gezalfd.
Om aan armen het goede nieuws te brengen heeft hij mij gezonden,
om aan gevangenen hun vrijlating bekend te maken
en aan blinden het herstel van hun zicht,
om onderdrukten hun vrijheid te geven.
En op al de sabbatdagen, die erop volgen, gebeurt er iets in die geest, van dien aard. Want als Jezus ziet hoe ze allemaal de ereplaatsen uitzoeken, dan zegt Jezus tegen de tafelgenoten: hou er rekening mee, dat God de plaatsen anders verdeelt dan wij. Wees erop bedacht dat hij hen, die achter aan staan, naar voren haalt. Besef dat Hij voor hen plaats inruimt ten koste van mensen, die zichzelf vooraan hebben gezet. Want
Wie is als de HERE, onze God, die zeer hoog woont,
die zeer laag neerziet, in de hemel en op de aarde?
Die de geringe opricht uit het stof, de arme omhoog heft uit het slijk,
om hem te doen zitten bij de edelen, bij de edelen van zijn volk;
En dan valt me op, dat Jezus in dit evangelie mensen heel verschillend aanspreekt. Als hij om – met Lucas te spreken – zich tot de geringen richt, of wanneer hij bij de edelen van zijn volk zit.
In hoofdstuk 15, wat hierop volgt, krijgen de tollenaars en de zondaars tot drie keer toe een verhaal over iets wat verloren is en weer gevonden is. Het verloren schaap, de verloren penning en tenslotte de verloren zoon.[4] En ik moet u heel eerlijk zeggen, dat ik het leuker vind om te preken over dat hoofdstuk dan dat van vanmorgen. Want houden we niet allemaal van een happy end, van eind, al goed? Van mensen, die verloren waren, maar weer gevonden worden? Alleen – en dat is de vraag, die me dan bezig houdt – zijn die gelijkenissen wel voor ons bedoeld? Heeft Jezus niet in de eerste instantie de mensen op het oog die in zijn tijd buitengesloten waren; uitgekotst? [5] De mensen, die door de Essenen – die sekte uit Qumran – zelfs helemaal niet lid mochten worden,[6] omdat ze blind of verlamd of kreupel waren.
Leden van die sekte spaart Jezus niet, evenmin als de farizeeën bij wie hij aan tafel zit.[7] Als het ware bij de edelen van zijn volk. Dan is zijn toon opeens heel anders. Dan houdt hij ze een spiegel voor:
‘Wanneer u een maaltijd aanbiedt of een feestmaal geeft, vraag dan niet uw vrienden, uw broers, uw verwanten of uw rijke buren, in de verwachting dat zij u op hun beurt zullen uitnodigen om iets terug te doen. Wanneer u mensen ontvangt, nodig dan armen, kreupelen, verlamden en blinden uit. Dan zult u gelukkig zijn, zij kunnen voor u dan wel niets terugdoen, maar u zult ervoor beloond worden bij de opstanding van de rechtvaardigen.’[8]
Dat geldt ook voor ons. Alle mensen, die zich ingezet hebben voor de asielzoekers, voor gedetineerden, voor daklozen in het Aanloophuis. Juist die mensen, zegt Jezus, zullen gelukkig zijn, want degene, die zij geholpen, hebben, kunnen voor u niets terugdoen. Dat is iets om over na te denken. Je bent dus gelukkig, zegt Jezus, als de ander niet in staat is om je inzet, terug te betalen. Want dat weet je zeker dat je het niet uit berekening doet, maar uit compassie, uit betrokkenheid, uit liefde.[9]
En misschien is dit wel de belangrijkste en de moeilijkste: in een calculerende wereld, waarin de meeste mensen op eigen voordeel uit zijn, te leren te geven zonder de hoop om er iets voor terug te krijgen, te leren te delen zonder de verwachting dat we iets terug geschonken krijgen. Voor de ander goed te zijn zonder er iets terug te willen hebben. Kortom; iets te doen voor een ander uit pure belangeloosheid. Dat is een heel schaars goed in onze samenleving geworden, maar het maakt wel het verschil of we als roofdieren onze klauwen gebruiken of als mens ons hart laten spreken.
Maar u hoeft er echt niet voor naar de favela’s van Rio te gaan. Maar, laat ik het zo zeggen, het was voor mij wel leerzaam om met bezem, schoffel en schep het veld klaar te maken voor de huldiging van de favela games.
En je zult ervoor beloond worden bij de opstanding van de rechtvaardigen. Zo besluit hij z’n tafelrede. Of Jezus daarbij ook aan zichzelf heeft gedacht? Nu hij zelf op weg op de weg, die hem naar de vernedering voert. Naar de diepste, de grootste vernedering, die men in die tijd een mens kon doen laten lijden: de marteldood aan het Romeinse kruis. Dat is wat christenen door de eeuwen heen altijd geloofd en volgehouden hebben: voor Grieken een dwaasheid, voor joden een aanstoot. Maar voor christenen de kern van hun geloof: de gekruisigde, die door God is opgewekt, de vernederde, die door God is verhoogd. Zittende ter rechterhand Gods. De meest eervolle en prestigieuze plaats. En wie zit er naast Jezus? Amen.
[1] Lucas 24:36-40 En terwijl zij hierover spraken, stond Hij zelf in hun midden; en zij werden ontzet en verschrikt en meenden een geest te aanschouwen. Doch Hij zeide tot hen: Waarom zijt gij ontsteld en waarom komen er overwegingen op in uw hart? Ziet mijn handen en mijn voeten, dat Ik het zelf ben; betast Mij en ziet, dat een geest geen vlees en beenderen heeft, zoals gij ziet, dat Ik heb. En bij dit woord toonde Hij hun zijn handen en voeten.
[2] Lucas 4:
[3] Lucas 1
[4] Lucas 15 Alle tollenaars en zondaars kwamen hem opzoeken om naar hem te luisteren. Jezus vertelde hun toen deze gelijkenis: ‘Als iemand van u honderd schapen heeft waarvan er één verloren is geraakt, laat hij dan niet de negenennegentig andere in de woestijn achter om naar het verdwaalde dier op zoek te gaan tot hij het gevonden heeft? En als hij het gevonden heeft, legt hij het vol vreugde op zijn schouders en gaat hij naar huis. Daar roept hij zijn vrienden en buren bijeen en zegt tegen hen: “Deel in mijn vreugde, want ik heb het schaap gevonden dat verdwaald was.” Ik zeg u: zo zal er in de hemel meer vreugde zijn over één zondaar die tot inkeer komt dan over negenennegentig rechtvaardigen die geen inkeer nodig hebben.
En als een vrouw tien drachmen heeft en er één verliest, steekt ze toch de lamp aan, veegt het hele huis schoon en zoekt ze alles af tot ze het muntstuk gevonden heeft? En als ze het gevonden heeft, roept ze haar vriendinnen en buren bijeen en zegt: “Deel in mijn vreugde, want ik heb de drachme gevonden die ik kwijt was.” Zo, zeg ik u, heerst er ook vreugde onder de engelen van God over één zondaar die tot inkeer komt.’
Vervolgens zei hij: ‘Iemand had twee zonen. De jongste van hen zei tegen zijn vader: “Vader, geef mij het deel van uw bezit waarop ik recht heb.” De vader verdeelde zijn vermogen onder hen. Na enkele dagen verzilverde de jongste zoon zijn bezit en reisde af naar een ver land, waar hij een losbandig leven leidde en zijn vermogen verkwistte. Toen hij alles had uitgegeven, werd dat land getroffen door een zware hongersnood, en begon hij gebrek te lijden. Hij vroeg om werk bij een van de inwoners van dat land, die hem op het veld zijn varkens liet hoeden. Hij had graag zijn maag willen vullen met de peulen die de varkens te eten kregen, maar niemand gaf ze hem. Toen kwam hij tot zichzelf en dacht: De dagloners van mijn vader hebben eten in overvloed, en ik kom hier om van de honger. Ik zal naar mijn vader gaan en tegen hem zeggen: “Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en tegen u, ik ben het niet meer waard uw zoon genoemd te worden; behandel mij als een van uw dagloners.” Hij vertrok meteen en ging op weg naar zijn vader.
Zijn vader zag hem in de verte al aankomen. Hij kreeg medelijden en rende op zijn zoon af, viel hem om de hals en kuste hem. “Vader,” zei zijn zoon tegen hem, “ik heb gezondigd tegen de hemel en tegen u, ik ben het niet meer waard uw zoon genoemd te worden.” Maar de vader zei tegen zijn knechten: “Haal vlug het mooiste gewaad en trek het hem aan, doe hem een ring aan zijn vinger en geef hem sandalen. Breng het gemeste kalf en slacht het. Laten we eten en feestvieren, want deze zoon van mij was dood en is weer tot leven gekomen, hij was verloren en is teruggevonden.” En ze begonnen feest te vieren.
- Schillebeeckx, Jezus het verhaal van een levende, pg. 118 Vooral „de tollenaar en zondaar” worden beschouwd als de pest; omgang met hen is zichzelf reeds tot zondaar maken. Als we dan uit Mt. 5,43 horen: „ge hebt gehoord dat gezegd is: gij zult uw naaste liefhebben en uw vijand haten” (een tekst die nergens in het oude testament is te vinden), dan blijkt daaruit dat hiermee eigentijdse stromingen zijn bedoeld. Bovendien staat in het Damascusschrift van Qumran, dat lammen, kreupelen, blinden en stommen geen lid van de esseense groep kunnen worden; ze zijn uitgesloten van de eschatologische heilsgemeente. Jezus daarentegen laat in de gelijkenissen van het gastmaal uitgerekend lammen, kreupelen, alwie gediscrimineerd worden, feestelijk aanzitten (Lc. 14,1). Alle, de meest levendige centra van het toenmalige jodendom werden gekenmerkt door dit streven een „heilige rest” te zijn, de zuivere Godsgemeente. Als Jezus Israël dan „een kudde zonder herders” noemt (Mt. 9, 36; Mc. 6,34), is dit zijn bankroet verklaring van alien die door afzondering en selectie een zuivere Godsgemeente willen verzamelen en de massa aan haar lot overlaten. In plaats van zich of te zonderen trekt Jezus heel het land door, om aan alien zonder uitzondering blij nieuws te brengen: hij gaat het een verloren schaap opzoeken; hij is er niet voor de gezonde mensen (d.i. die menen dat ze „vroom” zijn) maar voor zieken (Mc. 2,17): en dat zijn ze alien. Hij drinkt en eet daarom met tollenaars en zondaars, om ook hun het blijk van liefde van Godswege te brengen.
[6] Bovendien staat in het Damascusschrift van Qumran, dat lammen, kreupelen, blinden en stommen geen lid van de esseense groep kunnen worden; ze zijn uitgesloten van de eschatologische heilsgemeente.
[7] Om die reden haalt hij in het Mattheüs evangelie fel uit naar de farizeeën: “ze bundelen alle voorschriften tot een zware last en leggen die de mensen op de schouders, terwijl ze zelf geen vinger uitsteken om die te verlichten. Al hun daden zijn erop gericht om door de mensen gezien te worden. Ze verbreden immers hun gebedsriemen en maken de kwastjes aan hun kleren langer, ze verlangen een ereplaats bij feestmaaltijden en in synagogen, en hechten eraan op het marktplein eerbiedig te worden begroet en door de mensen rabbi te worden genoemd.”
Maar zo moet het bij jullie niet zijn, houdt Jezus zijn leerlingen voor. “Jullie moeten je niet rabbi laten noemen, want jullie hebben maar één meester, en jullie zijn elkaars broeders en zusters. En noem niemand op aarde vader, want jullie hebben maar één vader, de Vader in de hemel. Laat je ook niet leraar noemen, want jullie hebben maar één leraar, de Messias. “
“Want, zo gaat hij door, de belangrijkste onder jullie zal jullie dienaar zijn. Wie zichzelf te krijgen, voordeel uit te halen of juist dat het belangeloos gebeurt. Puur uit liefde, uit medelijden, uit barmhartigheid, die er niet op rekent iets terug te krijgen.
[8] Lucas 14:14
[9] G. Bornkamm Jezus van Nazareth pg. 126 Hier juist worden echte en onechte liefde gescheiden. De ene liefde is een berekenen van prestatie en tegenprestatie, liefde, die speculeert op wederliefde. De andere is de liefde die onbaatzuchtig is en opgaat in dat, waardoor de ander geholpen wordt,. ja zo volledig daar in opgaat, dat ze zelfs de gedachte aan loon niet meer kent. Want echte liefde is niet alleen vrij van het speculeren op bewondering en bijval, maar ze is zelfs voor wie liefheeft zelf verborgen. Nooit kan deze van eigen doen en laten afstand nemen en dit beoordelen. ’Maar laat, als gij aalmoezen geeft, uw linkerhand niet weten wat uw rechter doet, opdat uw aalmoes in het verborgene zij, en uw Vader, die in het verborgene ziet, zal het u vergelden.’ (Mt. 6: 3v.). Zo weinig dus kan de vergelding door God het motief zijn van de echte gehoorzaamheid der liefde.