Laatst zei iemand tegen mij: “Je stukjes in geandewei zijn altijd een beetje weemoedig.” “O ja?”, vroeg ik. “Ja”, zei zij, “ze gaan bijna altijd over vroeger.” In gedachten ging ik mijn stukjes nog eens na.”Je zou wel eens gelijk kunnen hebben,” zei ik. “Sinds mijn terugkeer in Friesland heb ik regelmatig het gevoel dat ik ingehaald wordt door mijn verleden.” Later dacht ik er nog eens over na: ik was ruim over de helft van mijn leven en kon de helft van een eeuw over zien. In die tijd had ik veel in de kerk zien veranderen. Zaken, waar ik me in mijn studietijd en begin van mijn predikantschap druk om had gemaakt, waren achterhaald of verdwenen. Kernwapens waren de wereld dan nog wel niet uit, maar toch een stuk minder gevaarlijk geworden. Zuivere koffie wordt niet overal gedronken, maar is toch wel algemeen geaccepteerd. En de studenten, die toen het communisme omarmden en in de voormalige DDR (wat betekent dat, opa?) de contouren van de heilsstaat meenden te ontwaren, hullen zich op een enkeling na nu in schaamtevol zwijgen. En het hoopvolle Samen-op-Weg is nu een grijze PKN muis geworden.
En op de Vrije Universiteit was de theologische faculteit dertien plaatsen gedaald. Van de hoogste verdieping nu naar een bescheiden plek op de linkervleugel van de eerste verdieping.
En daar presenteerde ooit de meest omstreden theoloog van Nederland zijn allerlaatste boek.
Op de dag na zijn 90ste verjaardag. Kerk als constructiefout, zo heette zijn boek. Waar vroeger zo wat heel gereformeerd Nederland van boven de rivieren schuimbekkend over hem heen viel, oogstte de jubilaris nu een bescheiden appplaus. Want ook de roem van theologen – ook al zijn ze nog zo van betekenis (geweest) – is niet van blijvende aard. Decaan Wim Janse haalde in zijn welkom nog de de column van Stijn Fens aan over de rotonde, die door het nijmeegse stadsbestuur naar Kuiterts katholieke evenknie, Edward Schillebeecxcks was genoemd.
“U leest het goed, een rotonde. Je zou zeggen: goed gevonden voor een open mens als Schillebeeckx was. Een rotonde geeft je meerdere mogelijkheden om je weg te vervolgen en legt niets op. Maar aan een rotonde woont niemand, er wordt niemand geboren en er sterft niemand. Je wil er altijd zo snel mogelijk weer weg . Een rotonde is een eerbewijs van niets. Nee, ook als we op het straatnamenbeleid van Nederlandse gemeentes af moeten gaan, gaat het beroerd met het aanzien van de theologie. Ben benieuwd wat Harry Kuitert straks krijgt. Vast een afgelegen steeg in de buurt van de Vrije Universiteit.
Maar net zo min als Gorbatjsov erop mag rekenen in het hedendaagse Rusland ook maar één straat naar zich vernoemd te krijgen, zo zal er, vermoed ik, ook niets voor Harry Kuitert overschieten.
Maar voor mij en veel andere studenten van toen was hij niets minder dan de theoloog, die in zijn boeken en colleges consequent op glasnost en perestrojka hamerde en daarmee de deuren opende om zelfstandig te denken. How do you know? vroeg hij elke keer, als een theoloog iets over God meende te beweren. Want zo luidt de oneliner, die onverbrekelijk met Kuitert verbonden zal blijven: Alles wat wij over boven zeggen, komt van beneden, ook als we zeggen dat het van boven komt (uit ‘Zonder geloof vaart niemand wel’, 1974)
Prof. Martien Brinkman liet zien dat deze constante in Kuiterts denken al in zijn eerste boek en ook al in zijn proefschrift over de mensvormigheid Gods aanwezig was. Het had na emeritaat in 1992 geleid tot de bestseller ‘Het algemeen betwijfeld christelijk geloof’, na ‘Zeker Weten’ in 1998 tot het boek ‘Jezus, nalatenschap van het christendom’ en tenlotte in 2011 tot ‘Alles behalve kennis, Afkicken van de godgeleerdheid en opnieuw beginnen.’
Datzelfde adviseert hij in zijn laatste boek ook de kerken. Kerken zouden moeten ophouden van boven af te spreken, alsof zij zouden kunnen bepalen wat de juiste leer is en wat mensen dienen te geloven. Daarmee zou de kerk haar heerschappij om te kunnen oordelen over het geloof van haar leden opgeven. En om te illustreren wat hij met die heerschappij bedoelt, haalt Kuitert in zijn boek het verhaal van de grootinquisiteur uit De gebroeders Karamazow van Dostojewski aan.
Het is Dostojewski, zeker, en hij overdrijft, zeker, en we hoeven hem niet te volgen, zeker, zijn verhaal draagt karikaturale trekken, zelfs dat. Maar het kan daarom juist een eyeopener worden, in de zin dat het ons een vraag ingeeft die we als kerkelijk opgevoede mensen zelden stellen. Als er geen opdracht van Boven is voor de kerk, hoe komt het dan — afgezien nog van de vraag of Boven realiteit is — dat niemand vraagt waar de kerk vandaan komt, hoe ze er is gekomen, hoe ze in de kleren is geraakt, in goeden doen zelfs, en van wie dat dan wel komt, indien niet van Boven? Waarom stellen gelovigen die vraag niet en waarom de ambten al helemaal niet?
Moet kerk? Het is een vraag die ik vaker heb gesteld, maar ik vond nergens een antwoord, laat staan een antwoord uit de gelederen van de ambten. Dat kan ik begrijpen: de kerk bestaat at zo lang, heeft zo veel eerbied verzameld in onze westerse cultuur, dat haar optreden en haar macht bijna vanzelfsprekend zijn geworden. Maar moet kerk? Nee, ze is er, maar hoeft er helemaal niet te zijn. Ze is lang niet zo kwaadaardig als Dostojewski het voorstelt, maar haar macht en haar pretenties zijn onterecht. Althans, gerekend vanuit wat Jezus wilde en deed, zegt Dostojewski erbij. Wat Jezus dan bedoelde? Dat wordt door hem niet uitgewerkt. Jezus had een verhaal, hij had daden die pasten bij zijn woorden, en wie hem volgde zou — dat was de bedoeling — dat doen uit vrije wil, gewoon omdat hij erbij wilde zijn en wilde meedoen. Het zou een kleine kudde opleveren, zegt de grootinquisiteur, geen kerk, maar een ekklesia — ek is in her Grieks ‘uit’ en in klesia zit her woord ‘geroepen’ — een klein uitgelezen groepje, zo mag je het wel noemen. Maar klein is in de open van de grootinquisiteur geen optie, ekklesia is veel te klein om wat voor te stellen. Het was niets geworden met de kerk als wij niet hadden ingegrepen, zegt hij. (pg 108-109)
Of zoals hij het op die woensdagmiddag zei: “kerk, kom uit dat harnas van je eigen leer en word een religieuze gemeenschap, die de pretentie heeft afgelegd dat ze boven de andere staat.” Of zoals hij het op pagina 147 van zijn boek zegt:
‘loslaten dat kerk en planting van Boven is, de ambten daarmee ontdoen van hun gezag over de zielen, en zich voegen in de rij van de reeds bestaande religies/godsdiensten, daarmee opent de kerk de weg naar een andere omgang met de christelijke traditie als godsdienst.’
Had ik zoiets niet ook al eens bij Schillebeeckx gelezen? Toen hij de paus Johannes Paulus II in 1985 had geadviseerd om voorafgaand aan zijn bezoek aan Nederland de 2de Korinthe brief van Paulus nog eens te bestuderen, waarin deze schreef: Niet, dat wij heerschappij voeren over uw geloof; neen, wij zijn medewerkers aan uw blijdschap, want door het geloof staat gij vast. (2 Kor. 1:24)
En nee, Kuitert is niet bang dat de bijbel op deze manier uit het zicht zal verdwijnen: de overlevering, de traditie zal zichzelf wel overleveren.
“Een mens voelt zich aangesproken door een van de vele verhalen: bijvoorbeeld door de vertelling van de exodus, of door de parabel van de verloren zoon, of door zo’n bemoedigend visioen als dat van het Koninkrijk Gods. Blij gemaakt of juist schrik aangejaagd, het kan allemaal, en het kan ook niet. Want het hoeft niet. Dat is het vrije van de geloofswereld als overlevering: het zegt je wat of het zegt je niets. Even goede vrienden. “(pg. 152)
Even goede vrienden; misschien zullen we het ooit nog eens worden: Kuitert en ik. Nu in elk geval was ik geraakt door de bevlogenheid van mijn vroegere professor. En alhoewel de laatste publicatie van de PKN over de doop mij mij weinig aanleiding daartoe geeft, hoop ik toch dat de kerk Kuiterts’ missie zal begrijpen en naar zijn advies zal willen luisteren.
Maar daarnaast was ik ontroerd door zijn kwetsbaarheid en zijn bijna zichtbare verdriet om zijn pas overleden vrouw. Wat hem desondanks dreef om toch dit boek te schrijven, verwoordde hij met een gedicht van Robert Frost:
The woods are lovely dark and deep, But I have promises to keep, And miles to go before I sleep, And miles to go before I sleep.
Bij het signeren van mijn exemplaar, toen ik hem vroeg of hij me nog kende, keek hij op en zei: “ik herken je kop.” Daarop gaf ik hem op mijn beurt mijn boek. “Hierin staan nog eens 33 koppen van oud studenten.” Was hij verrast? In elk geval beloofde hij het te zullen lezen.
P.S.
In mijn vorige bijdrage schreef ik dat prof. Kuitert bij het symposium van 90ste verjaardag mij begroette met de woorden: ik herken je kop. Ik vond dat niet de meest flatterende begroeting, maar gelukkig lichtte hij dat een week later in een heel persoonlijke brief toe, waarin hij verwees naar een passage uit zijn boek ‘De Dood de baas’ uit 2007. Juist die passage had de recensent van het NRC in zijn be-spreking van het boek aangehaald, waar Kuitert schrijft over Douwe Tamminga’s ‘In memoriam’, ge-schreven in 1966 en 1967, naar aanleiding van de plotselinge dood, op negentienjarige leeftijd, van Tamminga’s enige zoon.
‘Het gedicht maakt deel uit van een reeks van veertien lange, hartverscheurende gedichten: Kuitert zegt er niet veel over. Hij geeft het gedicht bijna zwijgend door, op dezelfde manier als waarop hij het zelf ooit kreeg: het werd hem zwijgend overhandigd door iemand die hem wilde troosten bij de plotselinge dood van zijn eigen volwassen dochter. Als hij de bundel van Tamminga weer in handen heeft, merkt hij hoe vers de sporen van het verdriet nog zijn. Hij zou een gemeenplaats willen aanhalen, ‘de tijd heelt alle wonden’, maar ook die gemeenplaats blijkt niet waar.
Dan treft hij in de bundel een uitgeknipt tekstje, van een onbekende dichter. Het raakt hem, en het troost hem: ‘Zij die wij liefhebben / en verloren, zijn niet / meer waar ze waren, / maar zijn altijd waar wij zijn.’ Het tekstje is anoniem, de herkomst vooralsnog onbekend.’ (Guus Middag, NRC 4 mei 2007)
Ik herken je kop. Nu begrijp ik waarom.
Gerard Rinsma
Alle boeken die Harry Kuitert schreef, al zijn werk, heeft hij gedaan uit liefde voor de medemensen.
Mijn email adres is niet anders dan ma.buijs@versatel.nl